Is een rendabele sociale huurwoning mogelijk?
Editie: 22.3 - Ontwikkelingen in de corporatiesector
Published on: 13 oktober 2015
Sinds 2010 hebben corporaties meer aandacht voor beperking van de investerings- en exploitatiekosten, en is het aanvangshuurniveau voor nieuwbouwwoningen verhoogd. Daarom is een nagenoeg rendabele huurwoning voor een huur tussen € 600 en € 710 haalbaar geworden.
Op de 28.500 nieuwe huurwoningen die corporaties jaarlijks bouwen boeken corporaties gemiddeld 32 procent af als onrendabel (ABF research, 2014). Sinds 2010 hebben corporaties meer aandacht voor beperking van de investerings- en exploitatiekosten, en is het aanvangshuurniveau voor nieuwbouwwoningen verhoogd. Daarom is een nagenoeg rendabele huurwoning voor een huur tussen € 600 en € 710 haalbaar geworden.
In dit ar tikel wordt betoogd dat een verdere verlaging van investerings- en exploitatiekosten mogelijk is, zodat een rendabele en energieneutrale nieuwbouw woning onder € 600 in het vizier komt. Dit artikel schetst de mogelijkheden om het rendement op nieuwbouw te verbeteren, binnen het kader van de nieuwe Woning wet die vanaf 1 juli 2015 het speelveld voor corporaties markeert.
Wat bedoelen we met rendabel bouwen?
Corporaties zijn stichtingen zonder winstoogmerk. Uit de kasstromen moeten rentekosten kunnen worden betaald. Daarnaast streven corporaties veelal naar een rendement op eigen vermogen gelijk aan de inflatie. De vraag wat een rendabele investering is kan op drie manieren worden beantwoord. De meest gangbare maatstaf tot nog toe is de bedrijfswaarde. De bedrijfswaarde is het saldo van de contant gemaakte exploitatie-inkomsten en -uitgaven bij exploitatie als sociale huur woning. Bij een onrendabele investering is de bedrijfswaarde lager dan de stichtingskosten. In 2013 waren de gemiddelde stichtingskosten € 162.000, de bedrijfswaarde was € 110.000 en de onrendabele top € 52.000.
Te onderscheiden valt de genormeerde bedrijfswaarde en de eigen bedrijfswaarde die corporaties berekenen op basis van hun eigen beleid en kengetallen.
De genormeerde bedrijfswaarde wordt gehanteerd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) dat de leningen van corporaties borgt. De parameters voor de berekening van de genormeerde bedrijfswaarde zijn voorzichtig. De netto restwaarde (inclusief grond) na 50 jaar is bijvoorbeeld slechts € 5.000. Voor onderhoudslasten en bedrijfslasten rekent het WSW met genormeerde bedragen. Als de bedrijfswaarde hoger is dan de lening kan de lening worden terugbetaald.
Een tweede benadering is de marktwaarde. Om alle belanghebbenden een beter inzicht te geven in de marktwaarde moeten alle corporaties vanaf 2016 hun bezit waarderen op marktwaarde in verhuurde staat. Deze wordt gebaseerd op in de markt gehanteerde huurprijzen en exploitatielasten. Daarbij wordt de waarde bij de hoogste van twee scenario’s gekozen: verhuur tegen een maximale huur, of verkoop. Inzicht in de marktwaarde draagt bij aan een bedrijfs- economische afweging van portefeuillebeslissingen.
Gelet op de sociale doelstelling van corporaties is een derde benadering mogelijk. Bij investeringen, zoals sloop en nieuwbouw in oude stadswijken, zijn ook maatschappelijke baten relevant die niet direct tot uiting komen in de kosten en opbrengsten voor de corporatie. Verbetering van de leefbaarheid en veiligheid in de wijken kan in een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) worden uitgedrukt in euro’s. Projecten die bedrijfseconomisch niet rendabel zijn kunnen daarom wel een positief saldo hebben in een MKBA.
Terugblik
Vanaf de jaren 90 tot de crisis hebben corporaties, vanuit hun sociale doelstelling, de doelgroep laten meeprofiteren van de welvaartstijging door een hogere kwaliteit en groter woonoppervlak van nieuwbouw. Nieuwbouw werd in toenemende mate aangeboden in het prijssegment tussen de aftoppingsgrens1 van de huurtoeslag en de liberalisatiegrens, terwijl deze- gelet op de kwaliteit – ook in het geliberaliseerde segment kon worden aangeboden. Dit zagen we terug in de ontwikkeling van de onrendabele top, die vanaf een nulpunt in 1995 was opgelopen tot € 60.000 per woning in 2010 (RIGO Research en advies, 2015).
De onrendabele top kan worden gedekt door boek- winst op verkoop van bestaande huurwoningen. Het opbrengstpotentieel bij verkoop wordt geïllustreerd door een vergelijking van de bedrijfswaarde van de corporatievoorraad van 132 miljard euro, en de marktwaarde in verhuurde staat van 232 miljard euro (CF V, 2014). De leeg waarde ligt nog aanzienlijk hoger. Dit potentieel komt bij verkoop beschikbaar voor herinvestering. De corporatiesector werkt als een revolving fund.
Tot 2008 werd bij de toewijzing van woningen aan huishoudens met recht op huurtoeslag getoetst of de woning qua huur passend was. Woningen met een huur onder de aftoppingsgrens werden passend geacht. Sinds de afschaffing van de passendheidstoets per 2008 werden woningen boven de aftoppingsgrens in toenemende mate ook verhuurd aan huishoudens met recht op huurtoeslag2 waardoor deze huishoudens kwetsbaarder werden bij financiële tegenslag. In 2007 was het aandeel nieuwe woningen onder de hoge aftoppingsgrens 59 procent. Dit aandeel daalt tot 33 procent in 2015 (Rigo Luijks, 2014).
Sinds de crisis streven corporaties naar een kleinere onrendabele top. Dat doen ze door kleinere woningen te bouwen, minder complexe projecten te realiseren en het aandeel eengezinswoningen te verhogen ten koste van (minder rendabele) appartementen. De onrendabele top werd verkleind door lagere stichtingskosten maar ook door een betere beheersing van de onderhouds- en bedrijfslasten en vooral door een verhoging van de aanvangshuur van € 488 in 2007 tot € 659 in 2015, een stijging van 35 procent.
Het percentage onrendabel is sinds 2010 ongeveer stabiel, ondanks de invoering in 2013 van de verhuurderheffing voor gereguleerde huurwoningen, die de bedrijfswaarde met circa € 25.000 per woning verlaagt. Dit effect wordt gecompenseerd door extra huurverhoging en bezuinigingen op onderhoud en beheer. Corporaties kiezen echter soms ook voor een lager investeringsprogramma. Als de rentabiliteit van nieuwe projecten wordt verbeterd, zal deze optie minder hoeven worden toegepast.
Ontwikkelen van rendabele sociale huurwoningen Als gevolg van gunstige omstandigheden zoals lage rente, een slappe bouwconjunctuur en een toenemend aanbod aan concept-eengezinswoningen zijn de afgelopen jaren stappen gezet op weg naar een rendabeler sociale nieuwbouw woning. Corporaties maken in toenemende mate gebruik van nieuwe aanbestedingsvormen (bouwteam, design and build) op basis van prestatiespecificaties in plaats van een gedetailleerd bestek.
- De aftoppingsgrens is de huur waarbij de maximale huurtoeslag wordt bereikt. Voor gezinnen geldt de hoge grens van € 618 en voor een en tweepersoonshuishoudens € 576. De liberalisatiegrens (€ 710) is de maximale huur waarbij recht op huurtoeslag bestaat. Tevens is dit de grens van de (gereguleerde) sociale sector.
- Inkomen tot € 21.950 voor alleenstaande, € 2800 gezinnen
Dit gaat gepaard met een omslag in organisatie, werkwijze en cultuur. Ontwikkelafdelingen worden bijvoorbeeld ingekrompen.
Een verbetering van de exploitatie kan worden bereikt door onderhoud voor de eerste 15 à 20 jaar te contracteren en door rekening te houden met aansluitende verkoop aan bewoners of beleggers, waarmee wordt afgeweken van de uitgangspunten achter de genormeerde bedrijfswaarde, zoals 50 jarige exploitatie en genormeerde onderhoudsbedragen. Dit betekent dat de woning na 15 of 20 jaar wordt onttrokken aan de sociale voorraad. Bij de Prachtwoningen van Woonbron Rotterdam levert de gemeente grond voor een sociale prijs, maar bij verkoop van de huurwoning zal de corporatie het verschil tussen de sociale en marktgrondprijs aan de gemeente afdragen.
In een studie in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is berekend bij welke investeringskosten en onderhouds- en bedrijfslasten een rendabele sociale huurwoning voor € 675 mogelijk is (Fakton, 2014). De werkelijke kosten van projecten in de benchmark www.watkostdebouwvaneenhuurwoning.nl liggen gemiddeld ruim 30 procent hoger dan in deze studie. De spreiding van kosten tussen corporaties en projecten is groot. In de benchmark zijn voorbeelden van projecten op het benodigde investeringsniveau (dus -30 procent lager dan gemiddeld). Verschillende recente projecten met EPC 0,4 in de prijsklasse tussen € 600 en € 710 hebben een eigen bedrijfswaarde die dicht bij nul ligt.
Uitdagingen voor de komende jaren
De komende jaren staan de corporaties voor grote uitdagingen: extra investeringen in verduur zaming van de voorraad en aanpassing aan de behoef ten van aandachtsgroepen zoals ouderen met zorgbehoef te. Deze opgaven moeten worden gerealiseerd binnen het kader van de nieuwe Woning wet, waarin de passend- heidsnorm wordt geherintroduceerd en de liberalisatiegrens drie jaar wordt bevroren, waardoor de huurinkomsten worden begrensd. Gegeven dit spanningsveld is beperking van de investerings- en exploitatiekosten een logische keuze.
Duurzaamheid
Verbetering van de energieprestatie van de bestaande voorraad, bijvoorbeeld via het concept van nul-op-de-meter (project energiesprong), moet worden afgewogen tegen sloop en nieuwbouw. Deze keuze speelt o.a. bij de eengezinswoningen en appartementengebouwen uit de jaren 50 en 60. Vanaf 1 januari 2015 geldt voor nieuwbouw een minimum eis van EPC 0,4. De voorraad zal in 2021 gemiddeld een B-label moeten hebben, en nieuwbouwwoningen zullen volgens Europese verplichtingen vanaf 31 december 2020 bijna energieneutraal moeten zijn.
De extra investering voor een bijna energieneutrale nieuwe woning wordt bij de huidige stand van de techniek geschat op € 5.000 tot € 15.000. Hoewel de energieprestatie op grond van het woningwaarderingsstelsel een hogere huur mogelijk maakt, is deze investering voor corporaties nog niet rendabel. De businesscase wordt mogelijk rendabel als de lagere energielasten daarin betrokken kunnen worden. De verwachting is dat de eis van (bijna) energieneutraliteit innovatie zal uitlokken waardoor de totale kosten over de gehele levensduur zullen dalen.
Herinvoering van de passendheidsnorm
De herinvoering van de passendheidsnorm in de nieuwe Woningwet vraagt om scherpe keuzes van corporaties. Hoewel de totale bestaande voorraad voldoende groot is om de doelgroep te huisvesten, kan op lokaal niveau behoefte bestaan aan nieuwbouw. Aan de hand van de lokale situatie kunnen corporaties afspraken maken met de gemeente en huurdersorganisaties over de mix van nieuwbouw en renovatie die nodig is om de doelgroep te kunnen huisvesten. Gemeentelijke grondprijzen en kaders voor gebiedsontwikkeling (bijvoorbeeld parkeren en welstand) die van invloed zijn op bouwkosten, kunnen bij deze afspraken worden betrokken.
Bij een huur van € 600 kan – bij gelijke rentabiliteit – ruim € 20.000 minder worden geïnvesteerd dan bij een huur op de liberalisatiegrens. Corporaties die nieuwbouw willen realiseren voor € 600 kunnen – voor zover hun vermogenspositie dit toelaat – een onrendabele top accepteren en meer inkomsten proberen te genereren uit de voorraad. Door kostenreductie bij nieuwbouw en in het voorraadbeheer wordt de haalbaarheid van nieuwbouw vergroot.
Tot slot
De afgelopen jaren werd veel sociale nieuwbouw ontwikkeld in het prijssegment tussen € 600 en € 710. In veel regio’s is de vraag naar woningen met een huur in de prijsklasse boven € 600 klein. De herinvoering van de passendheidsnorm vergroot de urgentie om te blijven zoeken naar optimalisatie van het ontwikkel- en beheerproces, zodat de kosten verder verlaagd worden en een rendabele woning met een huur onder € 600 binnen bereik komt. Daarbij zou het accent niet moeten liggen op minder oppervlak en kwaliteit, maar op meer value for money door professioneel opdrachtgeverschap en efficiënt beheer. Veel corporaties zijn bezig onderhouds- en personeelslasten te verlagen. Een verdere verlaging van de stichtingskosten is mogelijk als corporaties gezamenlijk met hun schaal en inkoopkracht de bouwsector stimuleren om met behulp van nieuwe technologie het bouwproces verder te industrialiseren. Op termijn zullen corporaties dan niet meer zelf hoeven te ontwikkelen maar industrieel gefabriceerde woningen kunnen inkopen.
Om innovatie te stimuleren hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Rijksvastgoedbedrijf en de gemeente Almere het Woningbouwatelier opgericht als werkplaats voor innovaties in de woningbouw in bijvoorbeeld plattegrond, bouwtechniek en exploitatie. De gemeente Almere zoekt marktpartijen die goedkope huurwoningen willen financieren, bouwen en exploiteren. Uitgangspunt daarbij is dat de woonlasten, inclusief energiekosten, niet uitkomen boven de € 550 per maand.
Overheid, toezichthouder en WSW stellen geen eisen aan kostendekkendheid van projecten; dit is een bedrijfsmatige afweging van de corporatie zelf. De toezichthouder en het WSW beoordelen vooral de kasstromen en solvabiliteit op corporatieniveau.
De bewustwording binnen de sector dat over de besteding van maatschappelijk gebonden corporatievermogen verantwoording moet worden afgelegd neemt toe. Daarbij hoort een transparante besluitvorming over investeringsbeslissingen. De nieuwe Woningwet bevordert daarom het betrekken van belanghebbenden zoals bewonersorganisaties en gemeenten bij investeringsbeslissingen. Experimenten van de corporatiesector met onder meer de Aedes benchmark en de Aedes-transparantietool illustreren dat corporaties zich maatschappelijk verantwoorden over hun prestaties.
Bronvermelding
ABF Research, Volkshuisvestelijke prestaties woning- corporaties 2014-2018, september 2014, geraadpleegd op 22 april 20-15 http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/rapporten/
2014/09/01/rapport-volkshuisvestelijke-voornemens- woningcorporaties-2014-2018/rapport-volkshuisvestelijke- voornemens-woningcorporaties-2014-2018.pdf blz. 23
CFV, Sectorbeeld 2014, 1 december 2014 , geraadpleegd op 22 april 2015 http://www.cfvpublicaties.nl/FbContent.ashx/pub_1001/Downloads/Sectorbeeld_2014.pdf , blz. 18
Fakton, De rendabele sociale huurwoning, juli 2014, geraadpleegd op 22 april 2015 http://www.rijksoverheid. nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2014/08/27/ de-rendabele-sociale-huurwoning.html , blz. 9
IJKX/Rigo Luijkx, Rendabel sociaal bouwen, 10 juli
2014 geraadpleegd op 22 april 2015 http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/ rapporten/2014/08/28/rendabel-sociaal-bouwen/ rendabel-sociaal-bouwen-2.pdf , blz. 8
RIGO Research en Advies Onrendabele nieuwbouw Investeringen in de sociale huursector, januari 2011, geraadpleegd op 22 april 2015 http://www.rigo.nl/nl-NL/Publicaties/Publicatie/_p/itemID/2360/Onrendabele- nieuwbouw-in-de-sociale-huursector.aspx, blz 25
Mail the editors